W(B)I(B)ON

Per 31 maart 2018 zijn de Wet Informatie-uitwisseling Bovengrondse en Ondergrondse Netten en Netwerken in werking getreden, net als het gelijknamige Besluit. Beide regeling zijn de opvolgers van de WION en BION, die sinds 2008 golden.

Bard van Veen advocaat bij Severijn Hulshof

Deze nieuwe regelgeving komt voort uit de (Europese) afspraken om per 2020 iedereen in Europa toegang te bieden tot internet met een snelheid van ten minste 30 Mbps; vgl. richtlijn 2014/61/EU, de zogenaamde Richtlijn breedband. Deze Richtlijn voorziet daartoe in een aantal transparantieverplichtingen die waarborgen dat aanbieders die openbare communicatienetwerken aanbieden, toegang hebben tot bepaalde minimuminformatie wanneer zij een breedbandnetwerk willen aanleggen. Deze toegang tot minimuminformatie moet ervoor zorgen dat bij de aanleg van breedbandige netwerken de mogelijkheden voor medegebruik van netwerken en coördineren van civiele werken goed ingeschat kunnen worden en daar desgewenst gebruik van kan worden gemaakt zodat de aanleg doelmatig en kostenefficiënt kan worden gerealiseerd.

De WIBON en BIBON voorzien in de uitbreiding van het bestaande regime voor de uitwisseling van informatie over ondergrondse netten ter voorkoming van schade bij graafwerkzaamheden, naar informatie-uitwisseling over fysieke infrastructuur en civiele werken ter bevordering van medegebruik en coördinatie. Uit de toelichting bij de WIBON en BIBON is af te leiden dat in beide gevallen de in de WION en BION opgenomen regelgeving integraal wordt overgenomen.

De procedure voor en de verplichtingen tot informatie-uitwisseling zoals deze al in het BION waren vastgelegd ten aanzien van graafwerkzaamheden gelden nu ook ten behoeve van de informatie-uitwisseling tussen aanbieders, netbeheerders en netwerkexploitanten in het kader van medegebruik en coördinatie.

De nieuwe regeling verplicht de Dienst (Kadaster) om nog meer informatie elektronisch te verwerken, op te slaan en ter beschikking te stellen.

De Dienst kan een verzoek van een opdrachtgever of grondroerder krijgen om gebiedsinformatie te verschaffen voor het voorbereiden van graafwerkzaamheden. Maar nu ook een verzoek van een aanbieder van openbare communicatienetwerken om gebiedsinformatie te verschaffen te voorbereiding op een verzoek om medegebruik of coördinatie van civiele werken.

In het BIBON zijn nadere regels gesteld over gebieden waarbinnen netten en netwerken worden beheerd respectievelijk waarop de oriëntatieverzoeken betrekking hebben. Dit zijn de beheer-, oriëntatie- en graafpolygonen. Voor de nieuwe polygonen ten behoeve van medegebruik en coördinatie van fysieke infrastructuur is volledig aangesloten bij de geldende afmetingen en overige vereisten zoals deze reeds golden voor polygonen ten behoeve van de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten ter voorkoming van graafschade in het BION.

Een grondroerder moet nog steeds ten hoogste 20 werkdagen van te voren een graafmelding doen bij de Dienst onder opgaaf van een graafpolygon. De Dienst legt die melding dan door aan de beheerder binnen wier beheerpolygon de werkzaamheden, blijkend uit de oriëntatiepolygon of graafpolygon, vallen. De beheerder verstrekt vervolgens de liggingsgegevens, de relevante eigenschappen van het net, in voorkomend geval welke voorzorgsmaatregelen als bedoeld zullen worden getroffen, en zijn contactgegevens.

Voor de informatie-uitwisseling ten behoeve van het voorbereiden van een verzoek tot medegebruik of coördinatie is aangesloten bij de bestaande nadere regels ten behoeve van de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten ter voorkoming van graafschade zoals die in het BION waren gesteld. Gaat het om een oriëntatieverzoek dan dient een netwerkexploitant naar aanleiding van een bericht van de Dienst over medegebruik informatie te verstrekken over de locatie en route van zijn fysieke infrastructuur, aard en huidig gebruik van zijn fysieke infrastructuur, en zijn contactgegevens. Indien een verzoek betrekking heeft op coördinatie verstrekt een netwerkexploitant, in ieder geval de locatie en het type werkzaamheden, de betrokken netwerkelementen, en de geraamde datum voor de aanvang van de werkzaamheden en de duur daarvan.

Deze nieuwe regelgeving laat de praktijk van zorgvuldig graven in de kern echter ongewijzigd. Dat die praktijk op de grondroerder nog steeds een zware verantwoordelijkheid laat rusten, en hoe “zuur” dit soms kan uitpakken, blijkt uit een recent arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2017:772).

Een grondroerder diende een grondkerende damwand te renoveren bij een uit 1981 daterende fietsbrug; hij deed dat door tegen de oude een nieuwe damwand te plaatsen. Daarbij raakte hij een uit 1956 of 1957 daterende middenspanningskabel, die op de door de grondroerder naar aanleiding van zijn graafmelding ontvangen tekening. De grondroerder had twee proefsleuven gegraven en de kabel gevonden op de plek op de tekening, maar niet conform de vereisten van de Richtlijn zorgvuldig graven (CROW 250). Vlak na de tweede proefsleuf boog de kabel af echter af, en liep deze onder de oude damwand door naar de waterzijde, om vervolgens terug naar de straatzijde.

Aardig is dat de ligging van de kabel op de tekening op de relevante plek meer dan 1 m¹ afweek, hetgeen in strijd met de nauwkeurigheidseis van het BION is. De Hoge Raad oordeelt dat een grondroerder er niet zonder meer van uit mag gaan dat de tekeningen die de beheerder moet geven aan die eis voldoen. De ligging kan in de praktijk door verschillende oorzaken afwijken. Relevant oordeelt de Hoge Raad de leeftijd van de kabel, en de in 1981 verrichte werkzaamheden; dat het veel kost om het volledige traject van de kabel inzichtelijk te maken is voor de Hoge Raad niet doorslaggevend. Mede vanwege de mogelijke onduidelijkheid en diens totstandkomingsgeschiedenis is de Richtlijn voor de rechter het uitgangspunt bij de beoordeling of de grondroerder zijn zorgplicht is nagekomen, zo oordeelt de Hoge Raad; die geeft de best practice weer. Dit maakt dat de Hoge Raad niet kan volgen waarom het Gerechtshof de daarmee niet overeenstemmende proefsleuven van de grondroerder voldoende had geacht. De zaak wordt terugverwezen voor definitieve afdoening.