De raamovereenkomst
Toezegging aan één inschrijver
De Voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant sprak zich uit in een aanbestedingsgeschil (ECLI:NL:RBZWB:2016:1666). Het betrof de verlenging van de stand-stilltermijn. Die uitspraak is om twee redenen interessant.
Bard van Veen advocaat bij Severijn HulshofDe eerste reden is de door de aanbestedende dienst aan één inschrijver herhaaldelijk gedane schriftelijke toezeggingen dat hij nog in de gelegenheid zou worden gesteld om een kort geding aanhangig te maken tegen de gunning; er is gesproken over meerdere verlengingen van de stand-still termijn. De Voorzieningenrechter oordeelt in het incident tot tussenkomst c.q. voeging deze toezeggingen niets waard zijn, omdat de inschrijver daarop niet gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Redengevend voor dit oordeel is, dat deze toezeggingen enkel en alleen aan de inschrijver zijn gedaan, waardoor de beginselen van transparantie en gelijke behandeling van alle inschrijvers zijn geschonden; deze beginselen prevaleren boven de individuele toezeggingen. Een behoorlijk geïnformeerd en normaal oplettend inschrijver behoort ook te beseffen dat aan mededelingen van de aanbestedende dienst die kenbaar niet mede gericht zijn aan alle andere inschrijvers, niet dezelfde waarde kan worden gehecht als mededelingen die wel aan alle inschrijvers zijn gedaan. Het is echter de vraag of het voor de betreffende inschrijver kenbaar was dat de mededelingen uitsluitend aan hem zijn gedaan. In elk geval heeft de inschrijver op basis van de toezeggingen geacteerd.
Verder oordeelt de Voorzieningenrechter in de hoofdzaak dat sprake is van een motiveringsgebrek bij het gunningsbesluit. Dit gebrek behoeft in de onderhavige aanbestedingsprocedure niet meer te worden aangevuld, omdat partijen in dit geding de opdracht en gunning niet meer kunnen aanvechten. Partijen die een klacht hebben ingediend bij de Commissie van Aanbestedingsexperts, en gelijk krijgen zouden dat nog wel kunnen. De Voorzieningenrechter verwacht dat de aanbestedende dienst in die procedure de motivering wel rond kan krijgen. Naar het oordeel van de Voorzieningenrechter zou dan hooguit nog ter sprake kunnen komen of de opdracht behoort te worden verdeeld in percelen. Dienaangaande oordeelt de Voorzieningenrechter echter dat heraanbesteding van de opdracht met verdeling van de werkzaamheden in percelen geen wezenlijke wijziging is, en dus een doodlopende weg. Het is echter zeer de vraag of dat oordeel juist is.