De raamovereenkomst
Sanering asbestwegen
In het kader van het onderwerp van deze GWW-editie leek het mij passend stil te staan bij een uitspraak van de Raad van Arbitrage voor de Bouw inzake RAW-bestek, dat betrekking heeft op de sanering van asbestwegen (geschilnr. 71.945). Het bestek is gebaseerd op de Standaard 2005 en kent een overeenkomst met open posten (OMOP); bij inschrijving is dus een fictieve inschrijfsom ingediend. Het werk bestaat uit een onderzoekstraject en een saneringstraject per locatie. Een aantal aspecten uit deze uitspraak is interessant.
Bard van Veen advocaat bij Severijn HulshofEen OMOP is gebaseerd op fictieve hoeveelheden en omvat een inschatting van de omvang van het aan te nemen werk. Na gunning is de inschrijving nog maar gedeeltelijk van waarde. Arbiters oordelen dat het in lijn met het karakter van een OMOP is dat gedurende de uitvoering naar bevind van zaken wordt gehandeld; er kunnen dan ook posten worden toegevoegd. Aannemers dienen hierop bedacht te zijn.
Teneinde inzichtelijk te maken hoe het werk zou worden uitgevoerd moest aanneemster bij inschrijving een plan van aanpak indienen. Daarbij gold als uitgangspunt dat zowel het onderzoek als de sanering per locatie in één continue bouwstroom van maximaal 20 dagen zou plaatsvinden en dat een korting van € 500,– per werkdag per locatie zou worden toegepast als niet tijdig zou worden opgeleverd.
Volgens opdrachtgeefster had aanneemster ontstane het werk te laat opgeleverd. Aanneemster verzette zich tegen de opgelegde kortingen met de stelling dat de vertraging in het werk haar niet kon worden toegerekend, maar aan de directievoerder. De directievoerder zou een van het bestek afwijkende aanpak hebben gekozen, die vertragend had gewerkt, met productievermindering voor aanneemster tot gevolg. Voor het antwoord op die vraag zijn het bepaalde in paragraaf 17.14.01 van het bestek en het bepaalde in paragraaf 17.14.02 van de Standaard 2005 van belang.
Allereerst bracht opdrachtgeefster een standaardverweer in stelling, te weten dat aanneemster haar vordering te laat zou hebben ingesteld, want pas na uitvoering van de werkzaamheden. Zowel de UAV als de wet verplichten een aannemer om zijn aanspraken op meerwerk en andere soorten bijbetalingen tijdig bij de opdrachtgever kenbaar te maken. Doet een aannemer dat niet, dan is de aannemer in principe die aanspraken kwijt.
Aanneemster wordt in deze zaak echter gered door paragraaf 17.14.02 lid 3 van de Standaard 2005. Deze bepaling voorziet er expliciet in dat de vordering dat productievermindering is opgetreden eerst na afloop van het totale ontgravingswerk behoeft te worden ingesteld. Hier is uiteraard veel voor te zeggen, omdat de totale productievermindering pas kan worden vastgesteld als het volledige werk is uitgevoerd.
Men dient er echter wel op bedacht te zijn, dat het de vraag is of deze bepaling wel volledig in lijn is met de wet. De wet schrijft namelijk voor dat een opdrachtgever tijdig in kennis moet worden gesteld van eventuele aanspraken op meerwerk, van welke wettelijke bepaling in contracten niet ten nadele van de opdrachtgever kan worden afgeweken. En het zou toch in de regel voor een aannemer tijdens de uitvoering duidelijk moeten zijn dat hij zijn productie niet haalt.
Paragraaf 17.14.02 lid 3 van de Standaard 2005 geeft ook aan vanaf welk moment een aannemer een aanspraak op productievermindering heeft: als er sprake is van een afwijking die meer bedraagt dan 10-% van het in het plan van aanpak opgegeven ontgravingstempo. En uiteraard dient de aannemer aan te tonen dat de productievermindering niet aan hem te wijten is.
Voor de vaststelling van het ontgravingstempo is het plan van aanpak dat door aanneemster bij inschrijving is ingediend nog steeds van belang. Paragraaf 17.03.01 lid 1 van de Standaard 2005 bepaalt dat dit plan van aanpak een gedetailleerd werkplan is in de zin van paragraaf 26 UAV. Weliswaar wordt dit plan van aanpak na gunning aangevuld, maar niet ten aanzien van het ontgravingstempo. Zo ook niet in het onderhavige geschil. Bovendien werd als belangrijk argument opgevoerd dat het plan van aanpak dat bij inschrijving was ingediend door opdrachtgeefster onvoorwaardelijk was geaccepteerd.
Vervolgens stellen arbiters vast dat in het bestek is afgeweken van paragraaf 17.14.02 lid 1 van de Standaard 2005. De standaardsituatie is dat maar eenmalig een meting in het werk wordt gedaan en dat was hier nu juist niet zo. Deze paragraaf begint echter met de tekst “tenzij het bestek anders bepaalt”. Kortom, als sprake is van een afwijken meting betekent dat niet dat een aannemer zijn eventuele aanspraak op productievermindering kwijt is.
Factoren die een rol spelen bij het bepalen van de vordering voor productieverlies kunnen heel wel (verdekt) in het bestek staan. In het bestek in kwestie is uitdrukkelijk bepaald dat de ontgravingswerkzaamheden niet altijd continu kunnen worden voortgezet. Aanneemster had er dus niet op mogen vertrouwen dat dit wel het geval zou zijn, te meer niet nu aanneemster uit het bestek had kunnen en moeten afleiden de directie veel uitgebreider hoeveelheden vaststelt dan standaard. Kosten van saneren hadden volgens arbiters dus in de eenheidsprijzen moeten zijn begrepen! Een belangrijk aspect om in de gaten te houden bij het calculeren.
Arbiters stellen vast dat uit het bestek voortvloeit dat opdrachtgeefster aansprakelijk is voor stagnatiekosten van aanneemster als niet minimaal 24 uur van te voren wordt aangekondigd dat de werkzaamheden worden onderbroken. Daarvan was echter geen sprake.
Tot slot moet nog worden vastgesteld of de productievermindering meer bedraagt dan 10% van het aangenomen ontgravingstempo. In dat bewijs slaagt aanneemster echter niet.
Kortom, paragraaf 17 van de Standaard 2005 biedt aannemers voldoende houvast om aanspraken richting de opdrachtgever hard te maken. Maar let goed op de afwijkingen in het bestek, en onderbouw de vordering goed, want zij worden terecht kritisch beoordeeld.