De raamovereenkomst
Is er beslag bij u gelegd? Oppassen met verklaren
Ook in economisch gunstigere tijden staan schuldeisers tegenover schuldenaren in procedures over onbetaald gelaten vorderingen. Anders dan veel omringende landen kent Nederland via het leggen van beslag een voor de schuldeiser goed toegankelijk wettelijk systeem om zijn vorderingen veilig te stellen. Beslag kent twee verschijningsvormen, te weten een zogenaamd conservatoir beslag en een executoriaal beslag.
Bard van Veen advocaat bij Severijn HulshofExecutoriaal beslag vindt plaats nadat door de schuldeiser op basis van een vonnis waarin de rechter (of arbiter) hem zijn vordering of een deel daarvan heeft toegewezen. Deze vorm van beslag is feitelijk de hoofdregel: er staat immers vast dat een schuldeiser daadwerkelijk een aanspraak heeft. Om ervoor te zorgen dat een schuldeiser niet na het doorlopen van een soms langdurige procedure met lege handen komt te staan, kan hij voordat hij beschikt over een dergelijk vonnis conservatoir beslag leggen. Op die vorm van beslag zijn veel regels van het executoriaal beslag van overeenkomstige toepassing, en bestaan dezelfde soorten beslag.
Beslaglegging onder derden – dat is een andere partij dan de schuldenaar zelf – komt heel veel voor: beslag onder een bank, een opdrachtgever, of een moedervennootschap. Beslag wordt gelegd op al hetgeen die derde verschuldigd is aan de schuldenaar “uit hoofde van een tussen hen al dan niet in het verleden bestaande rechtsverhouding, op grond waarvan de schuldenaar nog iets van die bank of die opdrachtgever te vorderen heeft”. Die rechtsverhouding is vrijwel altijd een overeenkomst.
De wet verplicht dat de derde – zowel bij conservatoir als executoriaal beslag – een zogenaamde buitengerechtelijke verklaring aflegt zodra 4 weken na de beslaglegging zijn verstreken. Wat er in die verklaring moet staan bepaalt de wet ook. De verklaring kent een aantal door de derde aan te kruisen mogelijkheden. De wet verplicht die derde voorts zijn verklaring goed te motiveren. Hij moet met bewijsstukken aantonen waarom er wel of niet een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, en hoeveel geld de derde verschuldigd is.
Het afleggen van een dergelijke verklaring moet niet lichtzinnig worden opgevat.
In het geval er geen verklaring wordt afgelegd, of de schuldeiser meent dat de afgelegde verklaring niet juist is, geeft de wet hem bij executoriaal beslag de mogelijkheid om de derde te dwingen alsnog een verklaring af te leggen, of zijn verklaring aan te passen.
Als hij gronden heeft om dat te doen, is de eerste stap het onderbouwd aanschrijven van de derde om alsnog een verklaring af te leggen, of te sommeren alsnog een juiste verklaring te doen; in het laatste geval moet de schuldeiser ook aangeven waarom hij dat vindt.
Komt er geen verklaring of geen bevredigende reactie dan kan de schuldeiser bij de rechter een zogenaamde verklaringsprocedure starten. Als er een betwiste verklaring is dient de schuldeiser binnen twee maanden na die verklaring de procedure te starten. Doet hij dat niet, dan is hij de mogelijkheid kwijt om dat te doen. Wat is het belang van de schuldeiser om dat te doen? Een recente casus toont dit duidelijk aan.
In een vonnis van 13 september 2018 (ECLI:NL:RBMNE:2018:4438) heeft de rechtbank Midden-Nederland in een verklaringsprocedure uitspaak gedaan. Wat speelde daar?
De schuldeiser – een bank – had onder de aandeelhouder tevens middellijk bestuurder van de twee vennootschappen waarvan de schuldeiser krachtens een vonnis geld van tegoed had, executoriaal derdenbeslag gelegd. De aandeelhouder/bestuurder had een verklaring afgelegd, waarbij de schuldeiser vraagtekens plaatste. Die verklaring kwam erop neer dat ten tijde van het leggen van het beslag – dat blijft overigens altijd een momentopname – tussen de beide schuldenaar-vennootschappen en de aandeelhouder geen vorderingen meer bestonden. Die waren “glad gestreken”. Ten bewijze van die stelling had de bestuurder buiten de procedure maar ook in de procedure verwezen naar diverse in opdracht van zijn (register)accountant opgestelde balansen en andere stukken.
De schuldeiser betwistte die verklaring. Toen de derde beslagene ook na een sommatie om alsnog een deugdelijke verklaring af te leggen, zijn verklaring niet wijzigde, is de schuldeiser de procedure gestart.
Inzet van die procedure was dat de rechtbank zou vaststellen dat de verklaring inderdaad niet deugdelijk was.
De schuldeiser heeft vervolgens diverse documenten in het geding gebracht, waaronder een aangifte vennootschapsbelasting en balansen van één van de twee schuldenaar-vennootschappen. Daar komt nog bij dat de aandeelhouder/bestuurder in een andere procedure had aangevoerd dat de documenten die hij had overgelegd de definitieve cijfers waren, om vervolgens in deze verklaringsprocedure te zeggen dat het voorlopige cijfers zouden zijn. Op basis daarvan heeft de schuldeiser betoogd, dat de verklaring van de aandeelhouder/bestuurder dus niet juist kon zijn, althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk was.
De rechtbank behandelt vervolgens het verweer van de aandeelhouder/bestuurder, en komt al snel tot de conclusie dat dit niet slaagt. Uit alle stukken blijkt dat gepoogd was om gelden te onttrekken.
De schuldeiser had de rechtbank verzocht om de aandeelhouder/bestuurder te veroordelen tot betaling aan hem van al datgene waarop de schuldeiser op grond van het vonnis waarvoor beslag was gelegd, recht had. De wet geeft de schuldeiser een dergelijke vordering. De rechtbank veroordeelt de aandeelhouder/bestuurder dan ook tot betaling van – in dit geval – in totaal ongeveer € 320.000,-, waarmee de gehele vordering is voldaan.
Wat is hieruit de les? Wil je vermijden om zelfs maar in een verklaringsprocedure te worden betrokken leg dan een zo zorgvuldig mogelijk opgestelde en goed gedocumenteerde verklaring af, en laat deze desnoods vooraf extern toetsen.