Dwingende herstelmethode: de uitzondering die de regel bevestigd
In de uitspraak van de Raad van Arbitrage van 12 april 2018, nr. 81146 veroordeelt arbiter onderneemster over te gaan tot herstel waarbij arbiter een dwingende herstelmethode voorschrijft. Deze uitspraak is in het licht van de bestaande jurisprudentie opmerkelijk te noemen.
Rixt Holsbrink advocaat bij Severijn Hulshof advocatenTussen onderneemster en verkrijgers is een koop/aannemingsovereenkomst gesloten voor de bouw van de woning van verkrijgers. Eén van de verplichtingen op grond van deze overeenkomst is dat onderneemster naar de eisen van een goed en deugdelijk werk de woning zou bouwen.
Bij oplevering van de woning is gebleken dat de gevel gebreken bevat. Zo is er kleurverschil in het rode metselwerk, maar ook zijn de voegdieptes verschillend. In het proces-verbaal van oplevering alsmede de schaduwrapportage van Vereniging Eigen Huis zijn deze gebreken vermeld.
Op verzoek van partijen heeft Woningborg een bemiddelingsrapport opgesteld. Verkrijgers hebben zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat het kleurverschil en het verschil in voegdieptes slechts opgelost kan worden door de herstelmethode die door Woningborg is aangedragen. Dit voorstel hield in dat de gehele gevel van de woning vernieuwd diende te worden.
Onderneemster heeft een deskundige ingeschakeld die de gevel heeft onderzocht en een rapportage heeft opgesteld. De deskundige stelde in zijn rapportage dat het bijkleuren van de gevel zou voldoen om beide gebreken te herstellen. Door bijkleuring kon volgens de deskundige het verschil in voegdieptes gecamoufleerd worden. In navolging van de deskundige stelde onderneemster zich op het standpunt dat het vernieuwen van de gehele gevel niet nodig is en zelfs buitenproportioneel is.
Arbiter heeft bij bezichtiging het verschil in kleur en voegdieptes vastgesteld. Vanaf een afstand zijn de gebreken goed waar te nemen. Ter zitting heeft onderneemster toegegeven dat de kopgevel van de woning esthetisch ‘’niet de schoonheidsprijs verdient’’.
Arbiter oordeelt uiteindelijk dat het niet slechts gaat om een esthetisch gebrek, omdat sprake is van grote verschillen met betrekking tot kleur en voegdieptes. Het voegwerk voldoet volgens arbiter niet aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Zodoende moet het voegwerk worden hersteld door onderneemster. De voorgestelde herstelmethode van onderneemster is niet afdoende naar het oordeel van arbiter. Arbiter oordeelt daarom dat er goede gronden zijn om een dwingende herstelmethode voor te schrijven. Arbiter veroordeelt onderneemster om de gehele kopgevel te vervangen.
Deze uitspraak wijkt af van de lijn in de jurisprudentie van de Raad waarbij zeer terughoudend wordt omgegaan met het toewijzen van een dwingende herstelmethode. Zie bijvoorbeeld de uitspraak RvA 5 mei 2006, nr. 23.860 waarbij arbiters de vordering van opdrachtgevers om de herstelmethode voor te schrijven afwijzen. In een recente uitspraak (RvA 23 juni 2017, nr. 36.072) oordeelden arbiters dat zij slechts over het geschil oordelen en dus geen adviseurs zijn van partijen om een herstelmethode voor te schrijven. In een andere uitspraak oordeelden arbiters dat de aannemer zelf de herstelmethode mag bepalen, zolang er maar wordt voldaan aan de eisen van goed herstel (RvA 1 september 2017, nr. 35.864). Andere recente voorbeelden van uitspraken waarbij de vordering tot een dwingende herstelmethode wordt afgewezen zijn RvA 30 november 2017, nr. 36.174, GIW/AIG 23 januari 2018, nr. 81058 en GIW/AIG 30 oktober, nr. 81029.