De raamovereenkomst
Aansprakelijkheid architect?
Op 9 januari 2017 heeft een appèlscheidsgerecht (RvA geschilnr. 72.050) uitspraak gedaan in een kwestie tussen een aannemer en een architect. De aannemer had de architect aangesproken op een tweetal tekortkomingen. Ten eerste het aanleveren van onjuiste tekeningen waardoor de aannemer een woning (tijdens de bouw, en het was de eerste woning van 35) verkeerd had uitgezet op het perceel, en ten tweede in afwijking van het Bouwbesluit niet voorschrijven van brandwerende beglazing. In eerste aanleg had aanneemster (enkel) succes voor wat betreft de eerste tekortkoming (RvA 35.360, 4 november 2015). De architect kwam in hoger beroep, en de aannemer heeft incidenteel geappelleerd.
Bard van Veen advocaat bij Severijn HulshofEen aantal aspecten van deze uitspraken is interessant.
Ten eerste het aspect van de contractsoverneming. De aannemer had zijn aanspraken verkregen via een contractsovername (art. 6:159 BW). De verweren van de architect worden in eerste aanleg en in hoger beroep terecht gepasseerd. De in artikel 13 van de overeenkomst opgenomen bepaling over contractsovername is duidelijk; zie r.o. 12 sub b. van het appelvonnis.
In de tweede plaats de bevoegdheid. Op de met de architect gesloten overeenkomst waren DNR 2005 van toepassing. Artikel 58 DNR 2005 bepaalt dat alle geschillen, ontstaan naar aanleiding van de opdracht, door arbitrage bij de RvA worden beslecht als partijen arbitrage zijn overeengekomen. Arbiter in eerste aanleg legt deze bepaling ruim uit. Arbiter verklaart zich namelijk bevoegd om ook over de subsidiaire grondslag die de aannemer aan zijn vordering ten grondslag had gelegd, te oordelen. Deze grondslag was onrechtmatige daad. Arbiter voert aan dat het feitencomplex aan de primaire contractuele aanspraak ook aan de subsidiaire vordering ten grondslag werd gelegd. Arbiter oordeelt dat aldus sprake is van een geschil naar aanleiding van de opdracht. Recentelijk heeft een arbiter zich in een vergelijkbaar geval ook bevoegd verklaard (RvA 35.859, 7 december 2016).
Ten derde de aansprakelijkheid van de architect. Omdat de grieven van de architect falen, en de incidentele grieven wel succes hebben, wordt de architect veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van in totaal ca € 75.000,- aan schadevergoeding. In dat kader valt op dat in beide uitspraken de opdrachtsom van de architect niet staat vermeld, terwijl diens aansprakelijkheid daartoe in beginsel is beperkt (artikel 15 DNR 2005). Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat het honorarium hoger was dan de vordering van de aannemer (die in oorsprong ca € 82.000,- bedroeg). Bovendien lijkt de architect op artikel 15 DNR 2005 geen beroep te hebben gedaan.
Voor wat betreft de aansprakelijkheid geldt tevens dat artikel 14 DNR 2005 bepaalt dat de architect, behoudens opzet of grove schuld, enkel aansprakelijk is voor directe schade van diens opdrachtgever. De schadevordering die de aannemer heeft ingesteld bestaat uit kosten die de aannemer – bij wijze van een schikking met de koper wiens woning verkeerd was gepositioneerd – had gemaakt; er is een speelkamer en een aanbouw gerealiseerd. De andere schade bestaat uit het alsnog aanbrengen van de brandwerende beglazing. Het is de vraag of deze schadevergoeding wel als directe schade te beschouwen is. Ook dit debat is echter niet gevoerd, zo lijkt uit de uitspraken te mogen worden afgeleid.
Als laatste aspect voor de aansprakelijkheid komt artikel 13 DNR 2005 in beeld. Dit artikel bepaalt, net als artikel 16 RVOI-2001, dat een adviseur slechts aansprakelijk is als aan de in lid 1 sub a – c gestelde voorwaarden is voldaan. Er moet een ingebrekestelling worden verstuurd, waaraan de adviseur vervolgens geen gehoor heeft gegeven. In de uitspraken is vermeld dat de aannemer tweemaal een aansprakelijkstelling heeft verstuurd. Het is de vraag of die voldoen aan de ex artikel 13 DNR 2005 gestelde eisen.
Hoewel de toelichting van DNR 2005 een aanknopingspunt in de andere richting lijkt te geven, is het uitgangspunt van DNR 2005 dat altijd een ingebrekestelling moet worden verstuurd, wil een adviseur überhaupt aansprakelijk kunnen zijn. Dat dit onder omstandigheden tot onwenselijke uitkomsten kan leiden, is heel goed voorstelbaar; daarover is bij de introductie van DNR 2005 al het nodig geschreven (zie bijv. W.Th. Post, “DNR 2005 (Deel II)”, BR 2005 nr. 11). Maar de eis is er. En daarmee lijkt het oordeel van arbiter in eerste aanleg, dat in appèl niet is bestreden, dat een ingebrekestelling niet nodig is, omdat nakoming blijvend onmogelijk was, op het eerste gezicht onjuist. Het enige aanknopingspunt voor het oordeel is te vinden in het slot van de wat cryptische zin in r.o. 25: “Weliswaar kon de architect zoals zij stelde een nieuwe, juiste situatietekening maken, maar dat doet niet af aan de al opgetreden schadelijke gevolgen. In zoverre was nakoming blijvend onmogelijk en was een ingebrekestelling niet nodig voor het intreden van het verzuim, zoals ook de overeenkomst expliciet bepaalt.” De betreffende bepaling uit de overeenkomst is niet in de uitspraken terug te vinden.